Zo af en toe neem je als communicatieconsultant met enige weemoed afscheid van een project. Op 1 juli stonden we in het provinciehuis van Gelderland met de projectgroep even stil bij het einde van het I-AT Project, dat – grofweg – ten doel had om praktische ervaring op te doen met autonoom vervoer. Geheel in coronastijl zaten we op gepaste afstand van elkaar, terwijl enkele leden van de projectgroep via een notebook op een van de tafels in de zaal op afstand meekeken en -luisterden. Het traditionele lunchbuffet was vervangen door een lunchpakket in een papieren zak.
Koninklijk
Ik houd erg van koninklijke projecten. Niet dat Koningin Maxima ooit voor ons ergens een lintje doorknipte of Willem Alexander zich bereid verklaarde om een rondje te rijden in een van de in het project ontwikkelde autonome voertuigen. Helaas niet, hoewel ik het feit dat hij op Koningsdag door een bezoek aan de Automotive Campus zijn interesse toonde in nieuwe ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, toch beschouwde als blijk van waardering voor het vele werk dat in het I-AT Project gedaan is.
‘Koninklijk’ zijn voor mij de projecten waarin je als communicatieconsultant de tijd en de ruimte krijgt om fatsoenlijk onderzoek te doen, een passende strategie te ontwikkelen en waarin je je daarna ook met de ontwikkeling en uitvoering van de huisstijl, de middelen, het mediabeleid en de evenementen kunt bezighouden.
Nederland-Duitsland
Het I-AT Project was zonder meer heel bijzonder. Bij het project waren overheden, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen betrokken. En zoals nu eenmaal bij Interreg-projecten te doen gebruikelijk, zowel uit Nederland als uit Duitsland. Nog even afgezien van de verschillen in de wetgeving en de procedures voor het testen, keuren en toelaten van nieuw ontwikkelde voertuigen op de openbare weg, is het leuk om te zien dat de cultuurverschillen tussen de beide landen weliswaar steeds kleiner worden, maar nog steeds flinke consequenties hebben voor de manier van communiceren. Ook zijn er enorme verschillen in de samenwerking met overheden, die in beide landen sowieso nog erg vasthouden aan bepaalde protocollen en ambtelijke werkprocessen.
Ook de media in beide landen gaan volstrekt anders te werk. Waar de Duitse media nieuwsgierig zijn en graag aandacht besteden aan innovatie en pilotprojecten, reageerden de Nederlandse media nogal lauw en lieten ze geen kans onbenut om zure stukjes te schrijven over (technische) problemen in het project. Blijkbaar snapt men daar nog steeds niet dat we in innovatietrajecten en proefprojecten minimaal net zo veel leren van de mislukkingen en de problemen als van de successen.
Ook de overheden waren zeer gefocust op het succesverhaal en bang voor publicitaire schade als gevolg van problemen in het project. Dat is enerzijds vreemd als je willens en wetens in een innovatieproject investeert, maar anderzijds ook weer niet verbazend als je weet dat de media dan per definitie vervelende vragen gaan stellen over de besteding van publieke middelen. Wat dat betreft waren de deelnemende bedrijven realistischer. Zij zagen het project als een kans om te leren en nieuwe kennis en technologie te ontwikkelen waarmee ze in de toekomst geld kunnen verdienen.
Ondanks de technische problemen, de vertragingen, de negatieve publiciteit, de ambtelijke richtlijnen en de invloed die overheden claimen, vond ik het als communicatieconsultant fantastisch om bij dit project betrokken te zijn. Het wordt weer even wennen om me nu weer bezig te houden met PR-trajecten die je als het ware op de automatische piloot kunt doen.